top of page

Psychologen zonder praktijk: wat minister Vandenbroucke niet begrijpt

Bijgewerkt op: 13 sep

Zonder praktijk, zonder analyse, zonder supervisie krijg je de ontlediging van het klinisch werk


psychologen zonder praktijk: wat minister Vandenbroucke niet begrijpt

Het systeem zat al fout vóór de afschaffing

De beslissing van minister Vandenbroucke om het vijfde jaar — het enige praktijkgerichte jaar — af te schaffen, is niet zomaar een hervorming. Het is de finale stap in een systeem dat al structureel fout zit.


De eerste vier jaar van de opleiding tot psycholoog zijn - op enkele werkcolleges en practica na waarin studenten vaardigheden oefenen in kleine groepen, zoals rollenspel en casusbesprekingen - vrijwel volledig theoretisch. Studenten krijgen pas in het tweede semester van hun master een eerste ervaring in klinische context (Na 4,5 jaar studeren!). Toch zijn het precies deze eerste jaren waarin men zou moeten toetsen of iemand überhaupt in staat is om met psychisch lijdende mensen te werken. Dat gebeurt niet. Geen enkele screening, geen vroeg contact met de realiteit van de therapeutische relatie. Studenten worden opgeleid alsof ze een beroep leren, maar zonder ooit te oefenen in het luisteren, verdragen, positioneren.


De praktijk wordt zo niet als fundament, maar als nagedachte behandeld — iets dat men eventueel achteraf nog kan leren, in een overvolle stageplek of in het werkveld zelf. Maar dat is een misvatting. Wie in het eerste jaar al niet blijkt te kunnen omgaan met de nabijheid van lijden, met spreken, met overdracht, zou beter tijdig begeleid worden naar een ander pad. Opleiden tot klinisch werk is geen puur cognitief traject.


Want wat puur theorie is, dat kan AI wellicht ook in de toekomst. Wat een therapeut onderscheidt, is niet zijn kennis van diagnostische criteria, maar zijn positie ten opzichte van het spreken van de ander. Dat leer je niet uit boeken. Dat oefen je, structureel en onder begeleiding, in de praktijk.


En precies dat werd nu afgeschaft. Kunt u zich dat voorstellen?


“De analyticus wordt alleen gevormd in en door zijn eigen analyse.”

— Jacques Lacan, Écrits


De beslissing van minister Vandenbroucke om het verplichte extra stagejaar voor afgestudeerde psychologen definitief te schrappen, luidt niet enkel het einde in van een praktijkgericht leerjaar. Ze ontbloot een fundamenteel onbegrip over wat klinisch werk in de diepte betekent. In plaats van te investeren in vorming, begeleiding en ervaring, kiest het beleid voor een shortcut naar een papiertje — een shortcut die veel studenten met opluchting zullen verwelkomen, maar die de patiënt duur zal betalen.


De psycholoog wordt zo teruggebracht tot testafnemer, categoriseerder, rapportenmaker. Het lijden van de patiënt? Te complex, te traag, te kostbaar. De vorming tot klinicus? Gereduceerd tot academische credits, eindwerken en verplichte diagnostiek. En toch is het precies dat wat we niet mogen verliezen: de klinische blik, gevormd in praktijk, analyse en supervisie.


Klinisch werken is niet weten — maar verdragen

Wie Lacan serieus neemt, weet dat het werk van een therapeut niet draait om ‘weten over’ de patiënt, maar om het niet-weten te verdragen. Het échte werk begint daar waar de DSM en de testresultaten eindigen: in de ontmoeting, de overdracht, het spreken dat iets op het spel zet.


Zoals Miller het zegt:

“Het klinische is geen toepassing van theorie op de casus. Het is een ethiek van het luisteren.”

— Jacques-Alain Miller, Lire un symptôme


Die ethiek kan men niet aanleren in een collegezaal. Die vergt confrontatie, ervaring, onzekerheid, herhaling, én — bovenal — het doorwerken van het eigen spreken. In Lacaniaanse termen: wie klinisch wil werken, moet zelf een analyse doorlopen hebben om te begrijpen wat het betekent om subject te zijn van zijn symptoom. Zonder dat blijft men steken in invuloefeningen.


Een voorbeeld uit de praktijk: het zit in de details

Ik werk als psychoanalytisch georiënteerd therapeut in een eigen praktijk. Een van mijn cliënten – een moeder van drie jonge kinderen – kwam initieel met klachten van vermoeidheid, relationele spanningen, en de uitspraak: “Het gaat gewoon niet meer. En ik begrijp niet goed waarom… ik héb immers alles om content te zijn.”

Ze duwde me de intakeformulieren en vragenlijsten in handen die ze van een jonge psycholoog meekreeg. Alles wees richting burn-out. Ik wierp er een blik op en gaf haar de papieren terug. "Je zegt 'burn-out' ", wat bedoel je precies? Ze sprak. Elke week kwam ze spreken. En al van bij het begin gebeurde er iets anders: telkens wanneer ze het woord “moeder” uitsprak, viel haar blik even weg. Het werd vaak ook nét iets stiller uitgesproken dan haar andere woorden. In haar spreken geen symbolische bedding: geen narratief, geen tijdslijn, geen conflict — enkel stiltes waar ze moeilijk zelf uit leek te geraken en een vragende blik naar mij die iets appeleerde van 'help me, vertel wat ik moet zeggen of doen'.

Wat me trof was haar radicale verbazing over haar eigen toestand: “Ik weet niet wat er met mij is. Het is alsof… ik me mezelf kwijt ben.”  Ze sprak over haar kinderen alsof ze uit haar handen glipten — niet als zelfstandige subjecten, maar als ongrijpbare verschuivingen. Het was niet dat ze hen niet liefhad, integendeel. Maar haar plaats als moeder leek haar voortdurend te ontglippen.

Pas in een later gesprek, bij een toevallige opmerking over haar oudste kind, sprak ze — met een opvallend vlak affect — over een lange periode waarin ze “eigenlijk afwezig was geweest”. Geen bevallingstrauma of enig ander trauma volgens de officiële definities. Geen duidelijke DSM-code. Maar de logica van haar casus ontvouwde zich dáár: in de onmogelijk te benoemen leegte rond haar moeder-zijn, de afwezigheid van een symbolische naam voor haar plaats, en het krampachtig pogen zich via de Ander een identiteit toe te eigenen — zonder ooit op die plaats te kunnen landen.

Dit verhaal was er geen van de klassieke neurose, geen conflict tussen wens en wet. Dit was iets dat zich eerder in het vlak van het reële situeert: een subject dat de toegang tot een stevig gestructureerd symbolisch veld mist, dat voortdurend wankelt in de positie ten opzichte van het moederlijke. Geen hallucinaties, geen waan. Geen breuk. Maar een voortdurende instabiliteit in de inschrijving. Dit betrof de psychose ordinaire. Ze toont zich niet in spektakel, maar in de dissonantie van het alledaagse, in de blik die even afwezig wordt wanneer het reële zich aandient, in de breekbaarheid van een subject dat geen naam heeft voor zijn plek.


Dat hoor je niet als je alleen ‘informatie verzamelt’. Dat hoor je alleen als je kan luisteren zonder invulling, zonder tijdsdruk, als je klinisch gereedschap is aangescherpt in vorming, praktijk, supervisie en eigen analyse.


De verarming van de kliniek

In zijn werk over de structuur van de psychose en de rol van de analyticus in onze tijd, waarschuwt Paul Verhaeghe al jaren voor het verdwijnen van klinisch denken in de geestelijke gezondheidszorg:


“We zien steeds meer ‘symptoombehandeling’ en steeds minder ‘subjectgerichte zorg’.”

— Paul Verhaeghe, Liefde in tijden van eenzaamheid


Ook Stijn Vanheule beschrijft hoe psychologische hulpverlening steeds meer onder druk staat van meetbaarheid en standaardisering — met burn-out bij hulpverleners en patiënten die zich niet erkend voelen tot gevolg.


De beslissing om het verplichte stagejaar af te schaffen, past perfect binnen deze evolutie: meer studenten afleveren, sneller, goedkoper — en zonder de last van begeleiding, reflectie of ethische positionering.


Wat is dan wél nodig?

Collega Abe Geldhof, die klinisch onderwijs structureert op basis van Lacaniaanse principes, pleit al langer voor een vorming die niet uitgaat van kennisoverdracht, maar van positionering: “De psycholoog is geen expert in mensen, maar een ander die leert plaats te nemen in een verhouding.”


Wat hebben beginnende hulpverleners dus wél nodig?

  1. Een doorgemaakte eigen analyse – om het subjectieve spreken te begrijpen.

  2. Verplichte en blijvende supervisie – om het klinische werk te bevragen, onderbreken en positioneren.

  3. Ruimte voor praktijkervaring – niet als bijzaak, maar als kern van de vorming.


Wat minister Vandenbroucke niet begrijpt: zonder deze drie pijlers verliezen we niet alleen de kwaliteit van het beroep — we verliezen het beroep zelf.


Wie ben ik dat ik dat mag zeggen?

Ik ben erkend ergotherapeut en opgeleid als psychoanalytisch georiënteerd creatief therapeut beeldend. Ik volg al jaren permanente vorming binnen de psychoanalytische kliniek en heb uitgebreide ervaring in uiteenlopende klinische settings: volwassenenpsychiatrie, kinder- en jeugdpsychiatrie, groepspraktijk De Bedding en sinds 2012 ook mijn eigen privépraktijk. Daar werk ik vooral met vrouwen en moeders die ergens onderweg vast zijn komen te zitten. Niet omdat ze zwak zijn — integendeel. Omdat ze jarenlang sterk waren. Omdat ze bleven zorgen, blijven slikken, blijven dragen.


Hun psychisch lijden wordt vaak niet herkend, laat staan serieus genomen — door hun omgeving, maar evengoed door henzelf. In mijn praktijk krijgt dat lijden taal. En tijd. En stilte. We zoeken samen naar wat zich in hen roert, wat zich vastgezet heeft in hun lichaam of hun relaties, wat generatieslang verzwegen werd, of wat uitvergroot wordt door de eisen van een maatschappij die altijd sneller, efficiënter en ‘positiever’ wil.


Dat werk vraagt meer dan een diploma. Het vraagt klinische vorming, een doorgemaakte analyse, en iemand die durft luisteren — voorbij het symptoom.




FAQ

1. Waarom is het afschaffen van het praktijkjaar voor psychologen problematisch?

Omdat psychologen zonder doorgedreven praktijkervaring onvoldoende voorbereid zijn op de complexiteit van het psychisch lijden. Het werk kan niet louter theoretisch geleerd worden; het vraagt analyse, supervisie en klinische ervaring.


2. Wat is volgens Lacaniaanse psychoanalyse de kern van klinisch werk?

Niet het ‘weten over’ de patiënt, maar het verdragen van niet-weten. Klinisch werk draait om luisteren, positioneren en de ethiek van de ontmoeting — iets wat niet uit boeken kan worden geleerd.


3. Wat onderscheidt een goede psycholoog van louter een testafnemer?

Een psycholoog die klinisch gevormd is, kan voorbij de protocollen luisteren en zien waar het subject zich toont. Zonder praktijk en supervisie verarmt de psycholoog tot rapportenschrijver.


4. Wat hebben beginnende hulpverleners écht nodig?

  • Een doorgemaakte eigen analyse.

  • Blijvende supervisie.

  • Structurele praktijkervaring.


5. Wie schreef deze blog?

Deze blog is geschreven door Rebekka, erkend ergotherapeut en psychoanalytisch georiënteerd creatief therapeut beeldend. Zij werkt sinds 2012 in haar eigen praktijk met vrouwen en moeders, en volgt reeds meerdere jaren permanente vorming binnen de psychoanalytische kliniek.

Opmerkingen


bottom of page